Herman Brood in 1978 – Rock-‘n-roll met de geur van verf en zweet
In een tijd waarin de wereld massaal disco danste en punk met veiligheidsspelden en felle gitaren het establishment tartte, deed Herman Brood waar hij zelf zin in had: rauwe, oprechte rock-‘n-roll maken — met een knipoog, een kwast en een injectiespuit. 1978 was het jaar waarin Brood niet alleen Nederland, maar ook de rest van de wereld liet weten dat hij geen gewoon artiest was, maar een fenomeen.
Brood had zijn sporen al verdiend als pianist bij Cuby + Blizzards, maar het echte vuur barstte los met zijn band Wild Romance. Samen met gitarist Dany Lademacher smeedde hij een uniek geluid: venijnig, slepend, groovend — recht uit het hart en de onderbuik van de Nederlandse rockscene. Geen glitter, geen façade, maar een eerlijke mix van zweet, drank en pure urgentie.
In mei 1978 verscheen het album Shpritsz, een vuige plaat vol rammelende riffs, gruizige vocalen en teksten die uit een kroeg op de Wallen leken te zijn gelopen. De titel verwees naar het Duitse woord voor injectiespuit — een gedurfde knipoog naar Broods openlijke drugsverleden. Maar Shpritsz was meer dan provocatie: het was een artistiek manifest van een zwerver met een missie.
Het nummer “Saturday Night” werd hét anthem van Broods doorbraak. In Nederland schopte het lied het tot de Top 20, maar de echte verrassing kwam pas een jaar later, toen het in de Verenigde Staten plek 35 in de Billboard Hot 100 bereikte — een prestatie die maar weinigen hem hebben nagedaan. Plots was daar die tengere rocker uit Zwolle, met zonnebril en leren jas, op de Amerikaanse radio. De wereld keek op.
Wie Brood live zag in 1978, weet het nog: hij brak tenten af, van Leeuwarden tot Eindhoven. Zijn shows waren een georganiseerde chaos van energie, ironie en pure overgave. Het publiek zong, dronk en danste. Brood stond op het podium als een bezetene, maar altijd met een glimlach — als een man die zijn ondergang al had geaccepteerd, maar er nog even alles uit wilde persen.
Buiten de muziek had Brood een tweede liefde: de schilderkunst. Zijn doeken waren expressief, rommelig en kleurrijk — net als hijzelf. Vogels, vrouwen, felle kleuren en woorden in vetgekalkte letters: zijn stijl was herkenbaar, brutaal en authentiek. Hij schilderde niet om mooi te zijn, maar om te leven op doek. Kritiek interesseerde hem niet. Hij was een kunstenaar omdat hij niet anders kon.
In maart 1978 schreef de Leidse Courant over zijn samenwerking met dichter Pé Hawinkels, die voor enkele teksten poëtische accenten had aangebracht. Hawinkels overleed in 1977, maar zijn geest waaide nog mee door de zinnen van Brood. De woorden waren scherp, melancholisch en rebels — precies zoals de zanger zelf.
Aan het eind van het jaar vertrok Brood naar New York, met onder zijn arm een stapel platen en zijn droom om Amerika te veroveren. Hij speelde in CBGB, de legendarische punkclub waar ook The Ramones en Blondie thuis waren. Brood hoorde daar — als een Europese outlaw met een Hollandse tongval en een hart vol rock-‘n-roll.
Shpritsz ging goud, later platina. Wild Romance werd een begrip. En Brood? Die werd meer dan een muzikant. Hij werd een icoon. Een voorbeeld voor wie zich niet liet kneden, niet liet stoppen. Met zijn ongefilterde charme, zijn gejaagde levensstijl en zijn compromisloze kunst was hij het gezicht van een generatie die liever struikelde dan stil bleef staan.
Saturday Night was geen liedje. Het was een leven. En in 1978 liet Herman Brood zien dat hij dat leven met beide handen vastgreep — op zijn manier, en op geen enkele andere.
